In dit blog zal ik een uitspraak van de rechtbank Rotterdam bespreken. Voor handelspartijen en expediteurs een belangrijk vonnis. In deze uitspraak komen namelijk onder andere meerdere voor de praktijk belangrijke aspecten aan bod: - de vraag of de goederentransportverzekeraar van de verkoper überhaupt wel schade kan vorderen aangezien volgens de Incoterm CFR het risico op schade bij de koper lag; - de vraag of er sprake is van expeditie of vervoer, en - vervolgens de vraag of de expediteur in diens verplichtingen tekort is geschoten.
Met name de eerste en laatste vraag zal ik uitgebreider bespreken omdat deze belangrijke inzichten opleveren.
De feiten
In deze zaak zijn de volgende partijen betrokken: Vost NL (verkoper van goederen), Vost China (koper van goederen) en LFS (een logistiek dienstverlener) die door Vost NL is ingeschakeld om de goederen in een container te (doen) vervoeren naar Shanghai.
Het vervoer bestaat uit binnenlands wegvervoer in Nederland, spoorvervoer naar China en binnenlands wegvervoer in China. Tijdens overlading op een Chinese spoorterminal aan de grens met Kazachstan, valt de container met goederen uit de kraan en landt bovenop een andere container. Hierdoor ontstaat schade aan de container en de goederen. Ter afwikkeling van een deel van de ladingschade crediteert Vost NL een deel van de koopprijs aan Vost China. Achmea is de goederentransportverzekeraar van Vost NL en treedt in deze procedure op als eiser. LFS is gedaagde.
Kun je achteraf afwijken van een Incoterm?
LFS probeert zich in deze zaak onder andere te verweren door te stellen dat Vost NL niet te gelden heeft als de partij die de schade heeft geleden (en dus geen vorderingsrecht heeft), omdat Vost NL niet verplicht was om een deel van de koopprijs ten gunste van Vost China te crediteren.
Wat was er aan de hand? Vost NL (verkoper) en Vost China (koper) hadden namelijk op hun koopovereenkomst de Incoterm (2010) CFR Shanghai van toepassing verklaard. Hoewel deze Incoterm bedoeld is voor vervoer per schip hebben partijen er toch voor gekozen om het zo aan te pakken. Bij de Incoterm CFR draagt de verkoper het risico van verlies of schade aan de goederen tot het moment dat hij de goederen aflevert aan boord van het schip in de afgesproken verschepingshaven. In dit geval dus in of nabij de vrachtwagen op de afgesproken ophaalplaats dan wel in of nabij de trein op het afgesproken spoorwegstation.
Deze afspraken brengen met zich dat Vost NL als verkoper in principe niet gehouden was om Vost China vanwege de ladingschade schadeloos te stellen. Vost China was namelijk zelf op de voet van de Incoterm CFR degene die ten tijde van het schadevoorval het risico op schade droeg.
Echter, partijen hebben – zo concludeert de rechtbank – achteraf door middel van de afspraak tot creditering ervoor gekozen om af te wijken van de gekozen Incoterm. Op basis hiervan stelt de rechtbank dan ook vast dat Vost NL wel degelijk de partij is die in haar vermogen is geschaad en dus een vorderingsrecht heeft. Zij heeft immers door de creditering niet haar volledige koopprijs ontvangen.
Dit lijkt een eenvoudige constructie die door de rechtbank wordt toegepast, maar dat is het zeker niet. Er zijn zat van voorbeelden in de rechtspraak te vinden waarin de zaak al op dit aspect voor de eiser stukliep.
Even leek het erop dat verkoper Vost NL géén vordering had omdat hij het risico niet droeg op het moment van het ontstaan van de schade, terwijl de koper géén vordering had omdat hij dankzij de koper geen schade meer had. De rechtbank stapt handig over dit probleem heen door te overwegen dat partijen ook na het voorvallen van de schade een andere verdeling van het risico op schade konden beslissen.
De verplichtingen van de expediteur
De rechtbank overweegt vervolgens aan de hand van alle omstandigheden van het geval dat LFS niet als (papieren) vervoerder maar als expediteur heeft opgetreden. Op deze voet lijkt de vordering van Achmea dan ook stuk te lopen, aangezien LFS als expediteur in principe niet aansprakelijk is voor ladingschade.
Achmea doet echter een beroep op het feit dat ze meent dat de LFS als expediteur tekort is geschoten in haar verplichtingen tegenover haar opdrachtgever Vost NL.
Achmea wijst namelijk op artikel 8:63 BW, eigenlijk de nevenverplichtingen van de expediteur. Op grond van dit wetsartikel is een expediteur namelijk verplicht om onder andere – zodra er ladingschade optreedt – onverwijld aan de opdrachtgever (Vost NL) mede te delen welke vervoerovereenkomsten hij ter uitvoering van zijn werkzaamheden heeft gesloten. Ook is de expediteur verplicht om de opdrachtgever alle documenten en gegevens ter beschikking te stellen, waarover hij beschikt of die hij redelijkerwijs kan verschaffen, voor zover deze althans kunnen dienen tot het verhaal van opgekomen schade. Dit betreft het eerste lid van artikel 8:63 BW. Deze plicht geldt overigens ook als de expediteur van mening is dat de vordering geen kans van slagen heeft.
Op grond van het tweede lid is de expediteur ook verplicht om op verzoek van de opdrachtgever een zogeheten expediteursverklaring af te geven op grond waarvan de opdrachtgever rechtstreeks in rechte kan optreden tegen de vervoerder.
De rechtbank concludeert uiteindelijk dat LFS niet aan deze verplichtingen heeft voldaan. LFS zou slechts een aansprakelijkstelling hebben gestuurd naar de vervoerder en deze hebben overhandigd aan Vost NL. Volgens de rechtbank is dat onvoldoende om aan de verplichtingen van een expediteur te voldoen.
De rechtbank concludeert als gevolg van de schending van de expediteursverplichtingen dat LFS alsnog aansprakelijk kan worden gehouden voor de door Vost NL geleden ladingschade en de schade vanwege de schending van de expediteursverplichting (minus eventuele vergoeding die toch van de vervoerder ontvangen is).
Conclusie
Uit de uitspraak kan – voor de praktijk relevant – worden geconcludeerd dat het achteraf afwijken van een Incoterm, waarbij door partijen toch gekozen wordt voor een andere verdeling van het risico op schade tijdens het vervoer, niet aan de vorderingsgerechtigheid van de aanvankelijk niet-risicodragende partij in de weg staat. Dat is gunstig, want in de praktijk komt dit nog altijd vanwege commerciële redenen veelvuldig voor.
Daarnaast leert deze uitspraak ons dat absoluut niet lichtzinnig dient te worden omgesprongen met de (neven)verplichtingen van de expediteur, aangezien hij dan het risico loopt alsnog schadeplichtig te zijn.
Meer weten?
Heeft u vragen over transportrecht of internationale handel? Of heeft u vragen over de verplichtingen van een expediteur of over Incoterms? Neem dan gerust contact op met één van onze advocaten.
Comments