Inleiding
Het Nederlandse ondernemingsrecht heeft als uitgangspunt dat rechtspersonen en natuurlijke personen in beginsel een gescheiden vermogen hebben. Dit betekent dat de natuurlijke persoon die bestuurder van een rechtspersoon is in beginsel niet met zijn privévermogen aansprakelijk is voor schulden van de rechtspersoon. Hier zijn uitzonderingen op.
Het Nederlands recht kent drie vormen van bestuurdersaansprakelijkheid: de bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement, de interne bestuurdersaansprakelijkheid en de externe bestuurdersaansprakelijkheid. In dit blog wordt nader stilgestaan bij deze drie vormen van bestuurdersaansprakelijkheid met bijzondere aandacht voor externe bestuurdersaansprakelijkheid.
De bestuurdersaansprakelijkheid op grond van de Wet Bestuurdersaansprakelijkheid bij Faillissement (WBF)
In geval van faillissement van een B.V. is iedere bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden van de B.V. Voorwaarde voor deze aansprakelijkheid is dat het bestuur zijn taak ‘kennelijk onbehoorlijk’ heeft vervuld en het aannemelijk is dat het onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Het is in beginsel aan de curator om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat het bestuur kennelijk onbehoorlijk zijn taken vervuld heeft. Indien dit bewezen is, hoeft de curator slechts nog aan te tonen dat de tekortkoming van het bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Indien een behoorlijke boekhouding ontbreekt (artikel 2:10 BW) of indien de jaarrekening te laat is gepubliceerd (artikel 2:138 BW en artikel 2:248 BW), wordt vermoed dat het bestuur de onderneming kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd. In deze gevallen bestaat tevens een weerlegbaar vermoeden dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. De bestuurder kan dus proberen aan te tonen dat de tekortkoming geen belangrijke oorzaak van het faillissement was.
Interne bestuurdersaansprakelijkheid
Met interne bestuurdersaansprakelijkheid wordt de aansprakelijkheid van een bestuurder ten opzichte van de (organen van of leden van de organen van) rechtspersoon bedoeld. De wet verplicht een bestuurder om zijn taak behoorlijk te vervullen (artikel 2:9 BW). Als een bestuurder zijn taak niet behoorlijk vervult kan hij op grond van dit artikel aansprakelijk worden gesteld.
Externe bestuurdersaansprakelijkheid
De externe bestuurdersaansprakelijkheid heeft betrekking op de aansprakelijkheidstelling van bestuurders door bijvoorbeeld externe schuldeisers. Externe bestuurdersaansprakelijkheid is een verzamelterm van verschillende categorieën van aansprakelijkheid. De belangrijkste categorie is de aansprakelijkheid die voortvloeit uit de onrechtmatige daadsactie van artikel 6:162 BW. In twee arresten heeft de Hoge Raad vormgegeven aan twee vormen van externe bestuurdersaansprakelijkheid. Ten eerste in het New Holland Belgium /Oosterhof-arrest. In dit arrest formuleerde de Hoge Raad onder verwijzing naar het Beklamel-arrest de zogenaamde Beklamel-norm. De Beklamel-norm houdt kortgezegd in dat het onrechtmatig is om als bestuurder een overeenkomst aan te gaan met een derde indien die overeenkomst een betalingsverplichting inhoudt voor de onderneming én de bestuurder weet of redelijkerwijs behoort te weten dat de onderneming deze betalingsverplichting niet zal kunnen nakomen. Denk hierbij aan het geval dat de bestuurder weet dat er een faillissement aan zit te komen dat niet meer afwendbaar is.
Ten tweede heeft de Hoge Raad in het arrest Ontvanger / Roelofsen een nadere invulling gegeven aan de maatstaf voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap ten opzichte van een schuldeiser in een vordering gebaseerd op artikel 6:162 BW. Deze maatstaf houdt in dat de bestuurder aansprakelijk is als hij heeft bewerkstelligd dat zijn onderneming de schuldeiser niet betaalt én geen verhaal biedt. Met andere woorden: wanneer de onderneming de betalingsverplichting wel kán nakomen, maar de bestuurder de betaling frustreert. Dan kan het gedrag van de bestuurder ten opzichte van de schuldeiser zo onzorgvuldig zijn dat de bestuurder een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt.
De schuldeiser moet aantonen dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te weten dat de door de bestuurder gehanteerde werkwijze tot gevolg zou hebben dat de onderneming haar betalingsverplichting niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden voor de daardoor ontstane schade.
Een recent arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch ter illustratie. In deze zaak ging het over de mogelijke persoonlijke aansprakelijkheid van (indirect) bestuurders van vennootschap A jegens een schuldeiser (schuldeiser B) van vennootschap A. De vordering van schuldeiser B is ontstaan uit hoofde van een huurovereenkomst en schuldeiser B is de enige schuldeiser wiens vordering niet voldaan is, waardoor het aanvragen van faillissement geen optie is. Vennootschap A is inmiddels een lege vennootschap en biedt geen enkel verhaal voor de vordering van schuldeiser B (van om en nabij € 460.000,-). Kunnen de indirect bestuurders een persoonlijk verwijt worden gemaakt van het onbetaald blijven van de vordering van schuldeiser B?
Nadat afgezien van schuldeiser B alle schuldeisers betaald waren, is er activa met een waarde van meer dan € 200.000,- voor een symbolisch bedrag van € 1,- verkocht. Het hof oordeelt dat het voor een bestuurder in een dergelijke situatie duidelijk moet zijn dat de resterende schuldenaar benadeeld wordt. Een bestuurder heeft in deze situatie wetenschap van de benadeling en dat is grond voor een persoonlijk ernstig verwijt.
Meer weten?
Bent u bestuurder en wordt u aangesproken op grond van bestuurdersaansprakelijkheid? Of bent u schuldeiser en wilt u een bestuurder aanspreken op grond van bestuurdersaansprakelijkheid? Of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vraagstukken? Neem dan vooral contact op met één van onze advocaten.
Comments